
Jurisprudentie
AQ8779
Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0300544
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0300544
Statusgepubliceerd
Indicatie
Daargelaten in hoeverre het thans (3 jaar na dato) nog mogelijk zou zijn, vast te stellen of de wagen in het voorjaar van 2001 als gevolg van daaraan klevende gebreken een zodanig gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren dat zou kunnen worden geconcludeerd dat de wagen niet aan de overeenkomst voldeed, is het hof van oordeel dat een beroep op dwaling in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid, nu de dwaling niet verschoonbaar was. Waar vast staat dat de wagen - voorafgaand aan het moment waarop de koopovereenkomst tussen partijen werd gesloten - al gedurende 4 jaren niet was gebruikt en op het erf van [appellant] gestald heeft gestaan, had het op de weg van [appellant] gelegen de wagen aan een deugdelijk onderzoek te onderwerpen, alvorens tot koop over te gaan.
Uitspraak
Arrest d.d. 25 augustus 2004
Rolnummer 0300544
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: opposant in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
procureur: mr P. Stehouwer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: geopposeerde in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr P.R. van den Elst.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 5 maart 2003, op 14 mei 2003 en op 24 juli 2003 door de rechtbank te Groningen, sector kanton, locatie Groningen, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 21 oktober 2003 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 24 juli 2003 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 19 november 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"- te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Groningen, sector kanton, van 24 juli 2003, gewezen onder nummer 190601/CV EXPL 03-1377, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde, alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans het door haar in eerste instantie gevorderde af te wijzen en
- appellant, alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat, in zijn vordering te ontvangen althans het door hem in eerste instantie in reconventie gevorderde toe te wijzen.
- Appellant verzoekt zonodig het Hof de overeenkomst tussen appellant en geïntimeerde te ontbinden.
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Gerechtshof te Leeuwarden zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, zal bevestigen het vonnis hetwelk op 24 juli 2003 onder zaak-/rolnummer 196932 / 03-4198 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, tussen partijen is gewezen, het vonnis waarvan beroep, dit met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties, althans en in ieder geval in de kosten van het hoger beroep."
Voorts heeft [appellant] een akte genomen en vervolgens heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de overwegingen 2.2 t/m 2.6 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Met betrekking tot grief 1:
2. De grief betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de aan de verkoopwagen klevende gebreken en - zo begrijpt het hof - ten onrechte de vordering in conventie van [geïntimeerde] heeft toegewezen.
3. In de toelichting op deze grief stelt [appellant] dat hij [geïntimeerde] op enig moment voor de keuze heeft gesteld de wagen bij het huis van [appellant] dan wel op de oprit van [geïntimeerde] te zetten en dat hij - nadat [geïntimeerde] daarop niet in wenste te gaan en zou hebben herhaald dat [appellant] zich maar met de wagen moest redden nu hij deze immers had gekocht - "met de door [appellant] gemaakte opmerking heeft gemeend de koop ongedaan te maken dan wel deze te ontbinden." Daargelaten dat niet duidelijk is op welke opmerking van [appellant] hier wordt gedoeld, moet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] de buitengerechtelijke ontbinding met zoveel woorden heeft betwist en dat [appellant] terzake geen bewijsaanbod heeft gedaan. Het hof zal derhalve aan deze stelling van [appellant] voorbij hebben te gaan, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de koopovereenkomst tussen partijen nog bestaat.
4. Bij zijn verzetdagvaarding heeft [appellant] gesteld dat hij bij het sluiten van de onderhavige koopovereenkomst door [geïntimeerde] is misleid, nu deze beweerdelijk heeft medegedeeld dat de wagen in zeer goede staat verkeerde, terwijl zij - doordat zij deze altijd in gebruik had gehad - moet hebben geweten dat de wagen zodanige gebreken vertoonde dat de wagen niet de weg op kan/mag.
5. In de grief en de daarop gegeven toelichting rept [appellant] niet meer van misleiding, zodat het hof dit - als een beroep op bedrog te duiden verweer - niet nader hoeft te onderzoeken, nog daargelaten dat [appellant] terzake van de gestelde misleiding - wat daar, gelet op het feit dat de wagen al vier jaar niet meer door [geïntimeerde] werd gebruikt, verder overigens ook van zij - geen bewijsaanbod heeft gedaan, zulks terwijl de bewijslast van deze, door [geïntimeerde] betwiste stelling wel op hem rust.
6. Voorzover in het gestelde in de toelichting op de grief ook een beroep op dwaling ligt besloten, wordt het evenzeer door het hof verworpen. Daargelaten in hoeverre het thans (3 jaar na dato) nog mogelijk zou zijn, vast te stellen of de wagen in het voorjaar van 2001 als gevolg van daaraan klevende gebreken een zodanig gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren dat zou kunnen worden geconcludeerd dat de wagen niet aan de overeenkomst voldeed, is het hof van oordeel dat een beroep op dwaling in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid, nu de dwaling niet verschoonbaar was. Waar vast staat dat de wagen - voorafgaand aan het moment waarop de koopovereenkomst tussen partijen werd gesloten - al gedurende 4 jaren niet was gebruikt en op het erf van [appellant] gestald heeft gestaan, had het op de weg van [appellant] gelegen de wagen aan een deugdelijk onderzoek te onderwerpen, alvorens tot koop over te gaan. Het hof verwijst in dat verband ook naar hetgeen dienaangaande hierna onder 8 en 9 wordt overwogen.
7. Zoals blijkt uit de toelichting op de grief beroept [appellant] zich voor wat betreft de vordering in conventie voor het overige op de non conformiteit van de wagen.
8. Met betrekking tot de conformiteit stelt het hof voorop dat niet elke onvolkomenheid maakt dat de onderhavige verkoopwagen niet aan de overeenkomst beantwoordde. Van belang is in dat verband onder meer wat een dergelijke wagen nieuw kost, hoe oud hij is, hoeveel ermee is gereden, alsmede dat de wagen vier jaar op het erf van [appellant] heeft stilgestaan. Behoudens dat stilstaan is dienaangaande onvoldoende gesteld en/of gebleken. Daarenboven geldt echter ook dat [appellant] alleen die eigenschappen van de wagen mocht verwachten waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, hetgeen in casu impliceert dat - nu de wagen vier jaar stil had gestaan op het erf van [appellant], [appellant] niet had mogen afgaan op de "deugdelijke indruk" die de wagen bij bezichtiging op hem maakte, doch - alvorens tot aankoop over te gaan - [geïntimeerde] vragen had moeten stellen omtrent de technische staat van de wagen en/of de wagen aan een deugdelijk technisch onderzoek had dienen te onderwerpen. Terzijde merkt het hof hierbij nog op dat nauwelijks voorstelbaar is dat ook de banden van de wagen - die kort daarop beweerdelijk alle aan vervanging toe waren - op [appellant] een deugdelijke indruk hebben gemaakt.
9. [appellant] betoogt weliswaar dat hij vragen heeft gesteld omtrent de bewegende vloer, doch dat is door [geïntimeerde] met zoveel woorden betwist, terwijl een daarop gericht bewijsaanbod niet voorligt. Dat [appellant] voor het overige vragen heeft gesteld omtrent de technische staat van de verkoopwagen en/of dat [geïntimeerde] terzake expliciete uitlatingen heeft gedaan, is niet voldoende gemotiveerd gesteld en evenmin gebleken.
10. Het vorenstaande impliceert dat het beroep op non conformiteit moet worden verworpen en dat het wel door [appellant] gedane bewijsaanbod, hetgeen enkel ziet op het beweerdelijk binnen bekwame tijd reclameren, als niet relevant kan worden gepasseerd.
Met betrekking tot grief 2:
11. In reconventie heeft [appellant] in hoger beroep, zijn in eerste aanleg gedane vordering groot € 500,-- ingesteld terzake van de beweerdelijk door hem geleden schade tengevolge van het vervangen van de vier banden van de wagen, vermeerderd met een (voorwaardelijke) vordering tot ontbinding van de overeenkomst. Nu tegen die vermeerdering van eis geen verzet is gedaan, zal het hof recht doen op de eis zoals die thans voorligt.
12. Nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] stuiten de vorderingen in reconventie alleen al daarop af (zie HR 9 januari 1998, NJ 1998, 272).
13. De grief, welke is gericht tegen hetgeen in eerste aanleg terzake van de vordering in reconventie is beslist, treft derhalve geen doel en ook de ontbinding komt niet voor toewijzing in aanmerking.
Slotsom
14. Het beroepen vonnis dient, onder verbetering van gronden, te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten in hoger beroep (salaris 1,5 punt, tarief I).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, met verbetering van gronden;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 205,-- aan verschotten en op € 817,50 aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 25 augustus 2004.